Landschap

In dit document geven we een sneak preview van het landschap en de landschapsgeschiedenis rond Arkel. Uiteraard is daar op internet nog veel meer over te vinden. 

 

  1. Landschap rond Arkel
  2. Landschapsgeschiedenis rond Arkel

  • Landschap rond Arkel

Qua natuur en cultuur is er voldoende te zien rond Arkel. De “Appeldijk route” is een geliefde fietstocht, net als de bloesemtocht. De lengte van de tocht kunt u zelf bepalen, wij kunnen u daarbij helpen.

 

Ook zijn er prachtige natuurgebieden in de nabije omgeving. Één van Europa’s grootste purperreiger kolonies liggen in onze omgeving. We hebben ook wel eens een purperreiger in onze vijver gehad.

De Zouweboezem en uiterwaarden van de verschillende rivieren zijn zeer rijke vogelgebieden.

Deze gebieden zijn op fietsafstand, geschikt voor dagtochten, maar ook voor kortere routes.

 

Ook de nieuwe Biesbosch is wereldberoemd om zijn flora en fauna, maar ook om de inventiviteit van het waterbeheersysteem. Voor 700 jaar heeft hier het gevecht tegen het water de gemoederen bezig gehouden. Nu is er een prachtige samenwerking ontstaan tussen landbouw en natuurbeheer. 

  • Landschapsgeschiedenis rond Arkel

Als u geïnteresseerd bent in de ontstaansgeschiedenis van de Arkelse omgeving, de grienden en ontginning van de polders, kunt u hier verder lezen.

 

De Vijfherenlanden vormen een overgangsgebied van het oostelijk gelegen rivierengebied en het westelijk gelegen laagveengebied. Langs de rivieren de Lek en de Linge liggen hoge zandige oeverwallen en stroomruggen. Tussen deze hogere gronden lag een laaggelegen gebied. Omstreeks het jaar 1000 waren de oeverwallen van Lek en Linge al vrij dicht bewoond, terwijl het laaggelegen midden vrijwel onbewoond bleef. Op de hogere randzones langs de rivieren concentreerde de bewoning zich in kleine nederzettingen, zoals de middeleeuwse marktstadjes Vianen, Hagestein, Everdingen en Ter Leede (het latere Leerdam). Dit waren, samen met Arkel, de plaatsen waar de vijf heren, die over dit gebied heersten en het zijn naam gaven, zetelden. Ook de nederzettingen Lexmond, Oosterwijk en Kedichem bestonden in de Middeleeuwen waarschijnlijk al. Deze nederzettingen zijn blijven bestaan, en met name Vianen en Leerdam zijn in deze eeuw sterk uitgebreid.

 

Naast geconcenteerde bewoning in nederzettingen vindt men op de oeverwallen eveneens verspreide bewoning langs de Lek- en Linge dijken, die waarschijnlijk in de 11e of 12e eeuw zijn opgeworpen.

 

Deze bewoningslinten dienden als ontginningsas, van waar uit kavels van gelijke breedte werden uitgegeven. Vaak werd een vaste kaveldiepte aangehouden, zodat de achtergrens de loop van de ontginningsas op vaste afstand volgde. Omdat de verkavelingsrichting de loop van de dijk volgt, ontstond er een karakeristieke verkaveling, waarvan de stroken soms een sterk gérend karakter had. Een goed voorbeeld van een dergelijke verkaveling is te vinden in de Polder Achthoven. Ook tussen Oosterwijk en Kedichem ligt een bijzonder verkavelingpatroon: daar draait de verkavelingsrichting opeens een kwartslag omdat de rivier de Linge daar een scherpe bocht maakt.

 

Het lagere midden van dit aandachtsgebied werd pas vanaf de 11e of 12e eeuw ontgonnen. De nederzettingen zijn daar wat jonger dan de nederzettingen op de oeverwallen langs de rivieren. Zo is Schoonrewoerd in de 13e eeuw gesticht op een stroomrug. Het oostelijk deel van het midden bestaat voornamelijk uit zeer regelmatige cope-ontginningen. Langs een gegraven waterloop, die een rol speelde in de afwatering en vaak ook als ontginningsas en bewoningsas diende, werd een serie kavels met een vaste breedte en diepte uitgegeven. Zo ontstond een ontginningsblok met vaste afmetingen. Deze eeuwenoude structuren zijn nog steeds duidelijk zichtbaar in de polders Heicop, Boeicop, Bolgerijen en Middelkoop. Ook direct ten westen van de Diefdijk liggen een aantal cope- ontginningen, maar deze zijn later ontstaan. De middeleeuwse ontginningsassen fungeren nog steeds als (vrij dun bevolkte) lineaire nederzettingen. De grenzen van de oorspronkelijke ontginningsblokken zijn vaak nog af te leiden uit de verkavelingsrichting, de waterlopen, de bewoningslinten en de achterkaden en zijdwenden. De achterkaden en zijdwenden waren waterkeringen, die dienden om het water uit de hoger gelegen, soms nog niet ontgonnen, gebieden te keren. De Zijkade, Achterkade, de Huibertse Kade, Donkere Kade, Bruïne Kade en de Bolgerijse Kade zijn voorbeelden van achterkaden en zijdwenden. Maar ook in het patroon van de wegen zijn de grenzen van de ontginningsblokken zichtbaar. De meeste oude wegen volgen de ontginningsas, achterkaden of zijdwenden van de ontginningsblokken. Ook komen hier tiendwegen voor.

 

Oorspronkelijk werden de gegraven weteringen en kleine veenstroomjes, zoals de Zederik, Laak en de Lede, benut om overtollig binnenwater af te voeren naar de grote rivieren. Maar door inklinking van de bodem verslechterde de afwatering snel. Dat werd nog eens versterkt door het dichtslibben van de monding van de Oude Rijn bij Katwijk in de 11e en de 12e eeuw, waardoor al het Rijnwater via de Lek naar zee stroomde. In eerste instantie loste men deze problemen op door het ophogen van de akkers met modder uit de sloten. Dat is nu op sommige plaatsen nog duidelijk te zien.

 

Tot in de 19e eeuw heeft de afwatering van Vijfherenlanden gelopen via de Zederik, een natuurlijk watertje. De Zederik, of Oude Zederik, werd aan de westzijde begrensd door de Zouwen- en Bazeldijk van de Alblasserwaard. Vervolgens werd het overtollige water via deze waterloop afgevoerd naar de Lek of de Linge. De afwatering werd echter steeds problematischer. Daarom werd in de 18e eeuw een boezem ingericht bij Ameide, ten oosten van de Zouwendijk. Bij hoge waterstanden op de rivier werd het overtollige polderwater in eerste instantie door vijf en later zelfs door acht molens op deze boezem en vervolgens op de Lek uitgeslagen. Maar de afwatering bleef gebrekkig.

 

De aanleg van het Zederikkanaal tussen 1823 en 1824 maakte het mogelijk de boezem aan de zuidzijde te bemalen met behulp van een stoomgemaal aan de Arkelse dam. Dit gebeurde vanaf 1826. Aan het einde van de 19e eeuw werd ook aan de noordzijde van de Oude Zederik een stoomgemaal geplaatst. De molens werden hierdoor overbodig en ze werden gesloopt.

 

Tussen 1883 en 1893 werd het Zederikkanaal verbreed en verdiept tot het Merwedekanaal. Dit kanaal diende ter verbetering van de scheepvaartverbinding tussen Amsterdam en Rotterdam en eveneens ter verbetering van de afwatering in de Vijfherenlanden. Ook werd er in de 19e eeuw een spoorlijn aangelegd van Dordrecht naar Elst. Vanaf de jaren ’30 zijn er auto(snel)wegen aangelegd door de Vijfherenlanden.

 

Literatuur

 

Borger, G.J., A. Haartsen & P. Vesters (1997), Het groene hart.

Een Hollands cultuurlandschap. Utrecht.

Oerlemans, H. (1992), Landschappen in Zuid-Holland. Den Haag.

 

Deze tekst is afkomstig van de volgende website: Cultuurhistorisch GIS: Aandachtsgebied 23 Vijfheerenlanden – BV Zouweboezem (buurtvereniging-zouweboezem.nl)